Substraat phalaenopsis

De kwaliteit van een plant valt of staat met een correcte toepassing van het juiste substraat met de juiste eigenschappen. Wie er even bij stilstaat beseft direct dat het ene substraat het andere niet is. Er komt namelijk niet alleen veel kijken bij de ontwikkeling van een samenstelling, ook het constant kunnen produceren en het op de juiste wijze leren gebruiken, zijn belangrijke aspecten bij de inzet van substraat.

Voor de teelt van phalaenopsis wordt over het algemeen gebruik gemaakt van zogenoemde ‘luchtige substraten’. Dit zijn substraten die ook bij vochtige omstandigheden veel lucht bevatten. Deze substraten zijn nu vaak samengesteld uit een hoog aandeel veenproducten, aangevuld met andere grondstoffen. Het zijn substraten waar veel ervaring mee is en de nodige kennis over beschikbaar is.

Substraten kunnen een verscheidenheid aan grondstoffen bevatten. Afhankelijk van de teelt en de uiteindelijke doelstellingen en wensen, wordt bepaald welke elementen en bijbehorende eigenschappen belangrijk zijn voor het te gebruiken substraat.

Allereerst is het goed om te benoemen waar het substraat voor phalaenopsis aan dient te voldoen:
• Luchtig: doordat de orchidee luchtwortels heeft, is het van belang dat er genoeg lucht in het substraat aanwezig is, zodat de wortels na een watergift niet lang nat kunnen staan.
• Goede structuur: de substraatdelen moeten klein genoeg zijn om de plant voldoende stevigheid te kunnen geven. Een te grove structuur gaat ten koste van de verankering van de plant.
• Stabiliteit: de teeltduur van een phalaenopsis is vrij lang en daarom is het van groot belang dat het substraat na een jaar teeltduur nog steeds goed van structuur is.
• EC: een phalaenopsis is een zoutgevoelige plant. Het substraat dient niet te veel zouten te binden om zo de EC in het substraat laag te houden.

Bark
In phalaenopsis gebruiken we in Europa een mengsel van boomschors van de Pinus (bark) en sphagnum en/of kokos. Een dergelijk substraat geeft veel luchtigheid en voldoende vochtvasthoudend vermogen. Voorbeelden van mengsels zijn grove bark met sphagnum, minibark met kokoschips, minibark met kokosvezel en veen of bark met kokosgruis.

Het voordeel van bark is de beschikbaarheid. Al is het zo dat als de brandstoffen in prijs omhooggaan, de vraag en daarmee de prijs van bark meestijgt, doordat dit restproduct van de bosbouw ook als biobrandstof dienstdoet.

De beste kwaliteit komt van de Pinus pinaster, die uit Frankrijk, Portugal of Spanje komt. Er zijn ook andere boomsoorten die voldoen, zoals de Pinus radiata, die als origine Nieuw-Zeeland heeft. De bark wordt meestal gelijk bij de kap van de bomen van de stam verwijderd en direct verwerkt. Een goede kwaliteit bark kenmerkt zich door een meer ronde (driedimensionale) vorm. Bark die we bijvoorbeeld in Zuid-Amerika tegenkomen, is vaak te schilferig en plat, waardoor het zeer snel afbreekt.

Grove bark voor een goede afwatering en afdroging.

• Bark spagnum mengsel bestaat meestal uit bark fractie 1 en/of 2 en 1,5kg sphagnum.
• Bark cocos mengsel bestaat meestal uit bark fractie 1 en/of 2 met 20 of 30% cocoschips fractie 1.

Bark cocos mengsel.

Toevoegingen
Pure bark als substraat is vrij droog. Het vochtvasthoudend vermogen van bark is zeer laag, waardoor er te vaak gegoten moet worden. De fractie van het substraat kan verkleind worden, waardoor het door de toegenomen oppervlakte meer vocht kan vasthouden, maar in de meeste gevallen is dit niet toereikend. Het is dus noodzakelijk om een component aan de bark toe te voegen. Dit kan met sphagnum(mos), kokoschips, kokosgruis, (compacte) veenfracties, kokosvezel, lavakorrels, perliet, rijst kaf, etc. De diverse grondleveranciers bieden standaard orchideeënsubstraten aan die bestaan uit verschillende componenten en zijn bekend onder veelal exotische namen. Sphagnum(mos) Sphagnum wordt nog steeds veel gebruikt en geldt als de ‘klassieker’. Een standaard toevoeging is een hoeveelheid van ±2 kg/m³. Groot nadeel van sphagnum is dat het vrij snel ontmengt, zeker als de deeltjes klein zijn. Er zijn zogenaamde ‘short fiber’ en ‘long fiber’ op de markt, korte en langere sphagnum vezels, waarbij de langer veel minder gemakkelijk ontmengen.

Mini bark

Kokos
De laatste jaren worden ‘kokoschips’ aan het substraat toegevoegd om de stevigheid en waterbuffering van het substraat te vergroten. De hoeveelheid kokos varieert van 10 tot 50% van het totaalvolume. Het voordeel van kokos is de stabiliteit en de mengbaarheid. Doordat de kokosbrokjes qua formaat ongeveer gelijk zijn aan de bark, vind er weinig ontmenging plaats. Daarnaast is deze toevoeging relatief goedkoop. Een nadeel van kokos is het zoutgehalte. Van nature bevat kokos grote hoeveelheden natrium en kalium. Deze zouten moeten vooraf uit het substraat gespoeld worden. Dit wordt met calcium- en magnesiumzouten gedaan, door middel van ionenuitwisseling. Het is belangrijk om dit goed te doen, om een goede groei en ontwikkeling van de planten niet in de weg te zitten.

Veen en turf
Diverse grondleveranciers bieden alternatieven om aan het substraatmengsel toe te voegen. Bijvoorbeeld witveen en zwartveen. In veel gevallen zijn dit samengeperste fracties. Gezien de belasting van het milieu bij de winning van veen, is er voor deze toevoegingen weinig toekomst.

Fracties substraat
Als we over orchideeënsubstraten spreken, dan hebben we het vaak over fracties. Een fractie (of een mengsel van fracties) geeft de grofheid/fijnheid van een substraat weer. Hoe kleiner de fractie, hoe fijner het substraat is. Een fijner (dichter) substraat heeft een grotere capillaire werking, dat de vochtverdeling ten goede komt. Het nadeel is echter wel dat het verzouting van de bovenlaag in de hand werkt. Grovere substraten drogen eenvoudig af, wat een groot voordeel kan zijn, maar de uniformiteit tussen potten kan tegenvallen als de watergift te klein blijft.

Potworm
De trend van de laatste tijd is dat de substraten qua fractie fijner worden. De voornaamste reden hiervoor is dat een grof substraat veel open ruimtes heeft, wat de schadelijke potworm veel bewegingsvrijheid geeft. Een fijner substraat beperkt die juist, waardoor de ontwikkeling van de potworm wordt afgeremd.

Potmaten
De fractie van het substraat is ook afhankelijk van de potmaat. Een kleinere pot heeft een minder grote vochtbuffer en droogt ook veel sneller af. Daardoor is het noodzakelijk om een substraat te kiezen dat fijner is in vergelijking met een grotere pot.

Stikstofhuishouding en bemesting
In bark houdende substraten is de stikstofhuishouding erg belangrijk. Door de natuurlijke afbraakprocessen in de grond, wordt er constant stikstof onttrokken aan het substraat en blijft er minder over voor opname door de plant. Dit maakt het nodig om bij een teelt in bark een overmaat aan stikstof aan te bieden, zeker in de eerste weken van de teelt. Hoeveelheden van 12-16 mmol/l N (voor een groot deel in de vorm van ureum) bij een EC van 1,0 mS/cm is daarbij geen uitzondering. Het is ook mogelijk om voeding als basismeststof aan het substraat toe te voegen. De ‘HC-mix’ is daarbij het meest bekende voorbeeld. Dit is een organische meststof die toegevoegd wordt aan het mengsel. Het is daarentegen ook gebruikelijk om een NPK-meststof met of zonder sporenelementen toe te voegen. Het nadeel van het vooraf toevoegen is dat de EC van het substraat aan het begin van de teelt behoorlijk hoog is, terwijl de plantbehoefte dan juist laag is. Het is aan te raden slechts een basisbemesting van ±1,5 kg/m³  toe te voegen en de rest van de voedingsbehoefte met de watergift mee te geven. Daarnaast is het van belang om aan het substraatmengsel een pH-buffer mee te geven. Dit kan gedaan worden met Dolokal (een mengsel van magnesium- en calciumcarbonaat) in een hoeveelheid van ±2-3 kg/m³.

Veen en turf
Deze substraten zijn als toevoeging teelttechnisch gezien bruikbaar, maar als hoofdbestanddeel vaak te nat. Veen heeft de eigenschap vocht goed vast te houden, maar bij uitdroging is het vervolgens erg lastig te bevochtigen. Gezien de eerdergenoemde bezwaren is dit geen geschikt duurzaam substraat.

Ziekten en plagenTegenwoordig wordt de bark voor transport behandeld, zodat er geen ongewenste ongediertes of ziekten aanwezig zijn. Deels is dit verplicht om transport mogelijk te maken. Het voorkomt daarmee dat bijvoorbeeld eitjes of larven van de Lyprauta via het substraat op de kwekerij terecht kunnen komen. Bodemziekten als Rhizoctonia en Athelia zijn hierdoor ook inmiddels verbannen uit de Nederlandse phalaenopsisteelt.

Alternatieven bark en toevoegingen aan het substraat
Naast de genoemde verschuiving die er gaande is om meer compactere (en op het oog minder luchtige) substraten te gebruiken vanwege de problemen met de potworm (Lyprauta), zijn er ook goede argumenten om het aandeel bark in de substraatmix te verlagen of zelfs op langere termijn de bark volledig te vervangen. Bark neemt veel stikstof op waardoor het aanbod in het voedingsschema relatief hoog dient te zijn. Dit is niet wenselijk, vooral omdat een groot aanbod van ammonium en ureum op den duur verzurend werkt.

Sphagnum
In metname Azië wordt sphagnum ingezet als monosubstraat. Het wordt dus gebruikt zonder toevoegingen. Sphagnum kan tot 20 keer het eigen gewicht aan water opnemen. Het sphagnum wordt als gedroogde en geperste plaatjes in de potten gebracht en door middel van het bevochtigen zetten deze uit en vullen zij de pot. Het mos wordt veelal in Chili geoogst, waardoor het daardoor niet erg duurzaam is De beschikbaarheid kan echter ook risico’s met zich meebrengen.

Kokos
De teelt in 100% kokos wordt buiten Nederland (bijvoorbeeld Brazilië) al veel langer gedaan. De positieve eigenschappen van kokos zijn het vochtvasthoudende en -afgevende vermogen en de zeer luchtige eigenschappen. Zelfs als kokos als gruis wordt gebruikt, bevat het meer dan 50% lucht. Het nadeel is dat kokos de neiging heeft om te verzouten. Het spoelen van vooral grotere kokosfracties is problematisch, omdat het vrijwel onmogelijk is om alle natrium- en kaliumzouten met spoeling en ionenwisseling te verwijderen. Bij kleinere fracties is dit al beter mogelijk. Kokos wordt gezien als een zeer goed alternatief voor het gebruik van bark. Het is volop voorradig en de kosten zijn relatief laag. Mits de zouthuishouding onder controle gehouden kan worden, is telen op 100% kokos zeer goed mogelijk.

Kokos chips

Plug-in-plug
De jonge planten worden vanaf 2017 door alle plantenvermeerderaars in pluggen geteeld en afgeleverd. Dit heeft grote teelttechnische voordelen in de hele keten. Er zijn nu ook grote pluggen beschikbaar die het mogelijk maken om planten in de fase van potplant in een plug te telen in plaats van in de meer traditionele substraatmixen, zoals eerder beschreven.

Pluggenleveranciers zoals ‘Van der Knaap’, ‘Jiffy’ en ‘Quick Plug’ hebben door middel van proeven inmiddels een aantal jaren ervaring opgedaan met de teelt van dit zogenaamde ‘plug-in-plug-systeem’. De 9 cm en 12 cm potten worden bij de leverancier afgevuld met een plug. Aan de bovenzijde is een uitsparing aangebracht, waar de jonge plantenplug precies in past. De resultaten in de teelt zijn veelbelovend. Vooral de bovengrondse groei verloopt zeer snel, doordat het microklimaat door de plug flink verbeterd wordt. Daarnaast levert de plug een grote barrière op voor de potworm, die in een dergelijk systeem nauwelijks tot geen kans meer krijgt. Dit is een heel groot voordeel. Verder is het oppotten zeer eenvoudig en volledig te automatiseren, de uniformiteit neemt toe en de hele keten is schoner te houden, doordat er geen los substraat meer gebruikt wordt. De kosten van de plug-in-plug liggen wel een heel stuk hoger in vergelijking met een meer traditioneel substraatmix. Er zijn inmiddels kwekers die op grotere schaal in de praktijk proeven doen. Wellicht dat dit systeem het substraat van de toekomst wordt.